Door Liesbeth Gijsbers.
Het is een van de afschuwelijkste ervaringen die je kunt meemaken: dat een geliefd persoon uit het leven stapt. Niet alleen uit ‘het’ leven, of het eigen leven, maar ook uit het jouwe, uit het gedeelde leven. Wie het heeft meegemaakt weet hoe het voelt…
De ramp van een zelfdoding treft niet alleen degene die de dood erin vond, maar alle mensen daaromheen. Niemand leeft als een eiland, je leeft altijd ‘in relatie’. Niet als een ik, als een autonoom bolletje op deze wereld, maar in verbinding met tal van andere bolletjes. Als kind, ouder, grootouder, zus of broer, tante of oom, vriend of vriendin, buurman of buurvrouw, collega, leraar, klasgenoot- of studiegenoot, sportgenoot, en ga zo maar door. Zónder gaat niet. En op het moment van de dood van de één sterft het levende contact met al die relaties mee.
Op zoek naar een nieuwe relatievorm
Op 16 maart 2009 verloor ik mijn zus Judith aan zelfdoding. Zij was 55, ik 50. Met haar dood kwam ook een einde aan onze levende zussenrelatie van een halve eeuw. Die blijft voor altijd steken in dat jaar, zij blijft eeuwig 55, ik ben haar in jaren allang voorbijgeleefd. Tegelijkertijd bleef en blijft ze natuurlijk altijd mijn zus, en zijn we dus ook nu nog ‘in relatie’. Anders, maar toch. Voor mij is dat misschien wel de essentie van het rouwen: dat je een nieuwe relationele vorm zoekt en vindt met je overleden dierbare. Een transformatieproces, waarin je langzaam toegroeit naar een nieuwe relatie, een nieuw evenwicht.
Ooit stelde iemand mij deze prachtige vraag: ‘Mag ik vragen hoe het nú met jullie gaat? Kán dat wel?’ Ze vond het een lastige, want met dat ‘jullie’ verwees ze naar mij en Judith, die op dat moment al acht jaar dood was. Maar ik vond het juist een geweldige vraag. Wát een vondst, dacht ik meteen. En wat zou het goed en mooi zijn als we die vaker zouden stellen aan wie iemand verloren heeft aan de dood. Ook (of juist!) na jaren, vanwege de onverwoestbaarheid van onze relaties.
Doorgaande verbinding
In mij kan Judith immers onmogelijk doodgaan? Daar leeft ze op en andere manier verder, is ze misschien zelfs meer aanwezig dan voorheen. Onze dode dierbaren verplaatsen zich, ze gaan van buiten naar binnen. Omdat we ze hebben liefgehad, omdat ze van betekenis zijn en blijven, omdat we er door de dood heen mee in relatie staan. Net zoals relaties in het levende contact zijn ook deze relaties aan verandering onderhevig. En je kunt dus juist heel goed vragen naar hoe het daar nu mee gaat!
Vlak na Judiths dood stond onze relatie volkomen in het teken van haar dood en mijn verdriet en rouw. Haar ingewikkelde, eenzame levenseinde overschaduwde alles. Gaandeweg kwam daar verandering in, lichtten er andere herinneringen op. Zeker, ik blijf haar missen, maar kan nu ook met vreugde en dankbaarheid terugdenken aan wie ze is geweest en wat ze voor me heeft betekend.
Tere binnentaal
Bovendien ontwikkelde zich als vanzelf een ander soort communicatie die de relatie gaande houdt. Een tere binnentaal, eentje die gebruikmaakt van herinnering en verbeeldingskracht. Als ik het bijvoorbeeld ergens moeilijk mee heb, weet ik – omdat we elkaar zo goed gekend hebben – wat zij tegen me zou zeggen. Dan hoor ik haar troostende woorden weerklinken in mij. Of als ik naar prachtige muziek luister, en bedenk hoe geweldig ze die gevonden zou hebben omdat ik haar smaak zo goed ken, dan genieten we daar ineens even samen van. Als ik lol heb om iets waarover we vroeger samen in een deuk gelegen zouden hebben, voel en hoor ik haar haast meeschateren.
Zo leeft de relatie, dat doorgaande zussenverhaal, verder in mij. De dood kan heel veel wegnemen, maar dat gelukkig nooit. De een gaat door in de ander. En precies dat maakt de vraag hoe het gaat zo ontroerend en belangrijk: hij erkent de relatie, dwars door de dood heen.
Mooi verwoord. Dank je wel. Mijn anderhalf jaar jongere broer pleegde 5 jaar geleden zelfmoord. Hij was toen 59 en ik 61 jaar. Ik herken veel van wat je schrijft. Bert blijft mijn broer en we zijn verbonden. Ook door de dood heen. Jolande Ferwerda